Als een patiënt de Nederlandse taal niet goed spreekt, is het nodig de communicatie aan te passen. Het helpt om korte zinnen te gebruiken in de tegenwoordige actieve tijd. Laat stiltes of pauzes vallen, zodat de patiënt even de tijd heeft om te begrijpen wat er net gezegd is voordat er weer een nieuwe zin komt.

 

Tips

  • Aansluiten bij de belevingswereld: uitspraken als ‘drie maal daags innemen’ zijn lastig te begrijpen. Het werkt beter aan te sluiten bij de belevingswereld van de patiënt. Bijvoorbeeld: ‘bij het ontbijt’, ‘voordat u de kinderen van school haalt’ en ‘na het avondeten’.
  • Beeldspraak vermijden: wanneer iemand de Nederlandse taal lastig vindt, zijn beeldspraken erg ingewikkeld. Hieronder staan enkele voorbeelden van hoe het mis kan gaan:

“Deze vlekjes op de huid kan ik even niet thuisbrengen,” wordt heel letterlijk genomen. En “Wat is er aan de hand?” gaat soms ook mis.

Een zorgverlener en een patiënt waren in gesprek waarbij de patiënt dacht dat het over voeding van het kind ging, terwijl de zorgverlener toch echt had gevraagd: “Hoe gaat het met de opvoeding?”.

  • Nuanceringen uit uw taalgebruik: zeg niet ‘niet te veel…’, maar zeg ‘beter geen…’.
  • Spiegelen: het helpt enorm om uw communicatie aan te passen aan de patiënt. Spiegelen – het gebruiken van de woorden die de patiënt zelf gebruikt – is een manier om dit te doen.

 

Bron
Een ex-laaggeletterde vertelt over de gevolgen van miscommunicatie in het fimpje ‘Medicijnen’ (laatste filmpje op deze webpagina) dat 1:28 minuten duurt:

http://www.pharos.nl/nl/kenniscentrum/laaggeletterdheid-en-gezondheid/ex-laaggeletterden-vertellen-hun-verhaal-video